Dit blog...

Welkom op de website van Dini Commandeur. Als columniste heeft Dini een flink aantal columns voor verschillende bladen geschreven. Daarnaast schrijft Dini af en toe korte verhalen. Deze columns en verhalen zijn op deze website beschikbaar voor iedereen. Periodiek worden hier ook de nieuwste columns en verhalen gepubliceerd.

Archieven

01 Jan - 31 Dec 2023
01 Jan - 31 Dec 2022
01 Jan - 31 Dec 2021
01 Jan - 31 Dec 2020
01 Jan - 31 Dec 2019
01 Jan - 31 Dec 2018
01 Jan - 31 Dec 2017
01 Jan - 31 Dec 2016
01 Jan - 31 Dec 2015
01 Jan - 31 Dec 2014
01 Jan - 31 Dec 2013
01 Jan - 31 Dec 2012
01 Jan - 31 Dec 2011
01 Jan - 31 Dec 2010
01 Jan - 31 Dec 2009
01 Jan - 31 Dec 2008
01 Jan - 31 Dec 2007
01 Jan - 31 Dec 2006
01 Jan - 31 Dec 2005
01 Jan - 31 Dec 2004
01 Jan - 31 Dec 2003
01 Jan - 31 Dec 2002
01 Jan - 31 Dec 2001
01 Jan - 31 Dec 2000
01 Jan - 31 Dec 1999
01 Jan - 31 Dec 1998
01 Jan - 31 Dec 1997
01 Jan - 31 Dec 1996
01 Jan - 31 Dec 1995
01 Jan - 31 Dec 1994
01 Jan - 31 Dec 1993
01 Jan - 31 Dec 1991
01 Jan - 31 Dec 1990
01 Jan - 31 Dec 20
01 Jan - 31 Dec 08
01 Jan - 31 Dec 00

E-mail

Mail

Links

dini's site in english
dini's site in dutch
Veel meer columns
en nog meer columns
Leeskring
B9-Literatuur
Schrijverspunt

Zoek!

Overig

Powered by Pivot - 1.40.7: 'Dreadwind' 
XML: RSS Feed 

« De zon en de dood (2)… | Home | Een dipje, chocola en… »

Komm Sonnenschein, komm süsse Orgelklänge

Donderdag 08 April 2010 Er was een vriendin uit de Randstad op bezoek. Voor het eerst in Friesland, dat werd dus Leeuwarden bekijken. De hele middag liepen we in de stad, langs de grachten, in de Prinsentuin en tenslotte door de terpenstraatjes.

Even later stonden we stil bij de Grote of Jacobijner kerk. Iemand bespeelde het orgel. Ik probeerde de muziek te herkennen. Was dit een psalm, een gezang? Maar er was niets bekends aan de klanken die het Müllerorgel liet horen... We wilden best naar binnen gaan, op onze tenen door de kerk lopen om de organist niet te storen, en kijken, luisteren... Niets is zo bijzonder als de sfeer van een kerk met orgelmuziek op een nazomermiddag. Maar we namen niet eens de moeite om te voelen of de deur wel of niet op slot zat, want we hadden niet veel tijd. Er moest nog een trein naar de Randstad worden gehaald. Dus bleven we even buiten staan luisteren. De zon scheen op onze gezichten en er klonk orgelmuziek. De middag was mooi.

Orgelmuziek. Wat had ik er als kind een hekel aan. De naar mijn gevoel lange zondagmiddagen in de kerk. De donkerbruine banken, het trage orgel. Als kind valt het niet mee om lang stil te zitten. Mijn moeder dreigde dan dat een van de ouderlingen me onder de preekstoel zou opsluiten. Daar was het donker en eng. Het orgel was boven de preekstoel, en vaak vroeg ik me af hoe dominee het geluid kon velen. Later werd de kerk opgeknapt. De banken werden wit geverfd, en het orgel werd verplaatst. Wij zaten vaak schuin tegenover het orgel, op een bank waar een haar was meegeverfd. Tijdens de lange kerkuren probeerde ik vaak die haar los te peuteren. Dat is niet gelukt. De schilders hadden, afgezien van die meegeverfde haar, met kwaliteitsverf vakwerk geleverd.

Naar de kerk gaan was dus niet mijn hobby. Een dominee die van de kansel riep “dat de bargen vrede zullen dragen.” Wat ik toen nog niet wist dat hij “bergen” bedoelde. Bargen betekent in het Fries varkens. Varkens die vrede dragen? Hoe kon de dominee dat nu verkondigen? Wat in de bijbel was geschreven kon vast niet altijd waar zijn. Mijn geloof was al vroeg aan het wankelen. Vooral toen er een baby werd gedoopt en de dominee zei dat het kind in zonde was geboren. Van erfzonde wist ik nog niets, maar wat de dominee daar beweerde kon echt niet waar zijn. Zo’n klein kindje had nog niets uitgehaald wat nog maar in de richting van enige zonde kon wíjzen. Ik begreep het niet. Het geloof niet. De kerk niet. En die trage orgelmuziek niet. Al werd er een enkele keer een trompettist bijgehaald. Dan werd het gordijntje, waar de organist achter verscholen zat, omhoog gedaan, en speelden organist en trompettist samen. Kwam er wat meer vaart in de muziek. Tijdens de preek ging het gordijntje weer omlaag. Mijn vader zei dat ze dat altijd deden omdat ze dan gingen slapen. Ik nam dat meteen aan, er sliepen meer mensen tijdens de preek, altijd mannen. Maar wat ik nooit begreep, was hoe het toch kwam dat de heren musici toch elke keer weer na de preek precies op tijd wakker waren.

Toen ik zeventien was hield ik het voor gezien. De wekelijkse kerkgang was voor mij afgelopen, en het orgel hoorde ik ook nooit weer. Want omstreeks dezelfde tijd dat ik afscheid nam van de kerk, verdween ook dat orgel. De kerk werd opnieuw opgeknapt en er kwam ook een ander orgel. Later, tijdens uitvaartdiensten, heb ik dat nieuwe orgel horen bespelen, maar ik kan me de klank ervan niet meer herinneren.

Toen ik achtentwintig jaar was, een gezin had, kwam er een elektronisch orgel bij ons in huis. Voor mij hoefde dat niet zo, maar mijn echtgenoot wilde dat graag. Hij houdt van populaire orgelmuziek, een genre waar ik absoluut niet van hou. Nee, orgels en orgelmuziek, in wat voor genre dan ook, het hoefde niet van mij. Ik hield voornamelijk van klassieke muziek. Maar ieder het zijne, en dat elektronisch orgel stond mij niet in de weg. En het had een hoofdtelefoonaansluiting, gelukkig.

Op een zomerse dag in juli nam mijn man na kantoor een vakantiekracht mee naar huis, Egbert. De jongen studeerde nog, maar was tevens kerkorganist. En terwijl ik in de keuken was zette hij zich achter het orgel en begon te spelen.

Nog weet ik niet van welke componist deze muziek was, en nog weet ik de titel van het stuk niet dat me zo naar de keel greep. Maar ik weet nog dat ik eerst bewegingloos in de keuken bleef staan en toen naar de kamer liep. En ik weet ook nog dat ik vol ongeloof naar ons orgel keek. Was dit ons instrument waar deze ontroerende muziek uitkwam? Muziek die een verhaal vertelde, eerst met een zucht van weemoed, toen met verdriet. Maar dan: acceptatie, het oprichten, het verdergaan naar de slotmaat in optimisme en ja, toch ook met troost en tederheid, zou ik het bijna willen noemen. Zo mooi…

Hoewel ik besefte dat je voor musiceren talent moet hebben, wist ik het vanaf dat moment zeker: ik wilde proberen te leren orgelspelen, en kijken hoe ver ik kon komen. En als me zou lukken om muziekstukken te kunnen spelen zoals Egbert dat kon, dan zou mijn leven zeer verrijkt worden. Hoeveel tijd het me ook zou kosten, ik wilde het proberen. En alles wat ik zou leren spelen was meegenomen.

Ik heb een aantal jaren les gehad, en het bleek al gauw dat ik inderdaad niet veel talent heb. Wel was er het grote voordeel dat ik op de lagere school blokfluitles heb gehad, waardoor het noten leren lezen redelijk vlot ging. Maar aan mijn motoriek mankeert nogal het een en ander, en mijn ritme gevoel deugt ook niet helemaal. Het leren orgel spelen kostte me moeite. In het begin ging het wel. De stukjes met akkoorden, de simpele liedjes, na flink wat oefenen lukte het me die dingen vlot te spelen. Alleen… ik had iets anders voor ogen. Dat wat Egbert, de vakantiehulp had gespeeld. Het hoefde echt niet hetzelfde stuk te zijn, die droom had ik al opgegeven, zijn talent bezat ik niet. Maar een klein beetje in die richting zou al mooi zijn.

Mijn eerste leraar was een student aan de Muziek Pedagogische Academie en hield na een poosje op met lesgeven aan huis. Dus meldde ik mij aan bij het muziek­instituut. Daar kreeg ik een andere docent, en hij gaf me ook andere lesboeken. Ondermeer, “Do Re Me van de Pruikentijd” van S. Schuitema. “Schuitema?” riep ik, stomverbaasd. Want zo heette de organist van de kerk waar ik was uitgestapt ook. Dat kon toch niet dezelfde organist zijn? Met dat trage orgel, de slaapverwekkende muziek… En ik zou nu les krijgen volgens zijn lesmethode, uit zijn boek? Maar mijn leraar zei dat mijn dufheid tijdens de diensten aan mijn gevoel voor dat orgel had gelegen, en hij had gelijk. Dat boek, de lesmethode, daar was niets mis mee.

Hoewel ik met plezier naar les ging kreeg ik na vier jaar de behoefte aan een andere vorm van muziek maken: ik ruilde de orgellessen voor zanglessen. Orgelspelen deed ik ook nog wel, maar leerde niets meer bij. Stilstand is achtergang, bleek maar weer eens. Na een poosje besloot ik toch, naast de zang, op zoek te gaan naar een orgelleraar, en opnieuw kreeg ik thuis les. Ditmaal van een aardige en kundige docente. Bevlogen was ze ook. Zelfs als ik haar in de supermarkt tegenkwam kon het gebeuren dat ik theorieles kreeg, zij in de ene rij voor de kassa, ik in de andere.

Drie orgeldocenten heb ik dus gehad, plus tussendoor nog een paar vervangers. Ze waren zo verschillend van karakter, maar er waren een paar overeenkomsten: hun geduld, dat ze bij mij hard nodig hadden, en hun grote liefde en bewondering voor Bach. En die adoratie voor Bach hebben ze op mij over gebracht.

De orgellessen hebben mij veel méér gegeven dan alleen een beetje orgel leren spelen. Dank zij de lessen heb ik ook componisten leren kennen, van wie ik het bestaan niet wist. Engelse en Italiaanse componisten die korte orgelstukjes hebben geschreven. Erg mooi en toch goed te doen voor mensen met niet al te veel talent, mensen zoals ik. Uren en uren heb ik achter ons orgel gezeten en nooit, nee nooit had ik kunnen bedenken dat orgelmuziek mijn leven zo zou kunnen verrijken.

En op die zonnige middag stond ik dus met een vriendin te luisteren naar het Müllerorgel van de Grote Kerk. Toen we weer doorliepen vertelde ik haar over mijn eerste ervaringen met orgelmuziek. Over de tijd dat ik kind was, de zondagse uren in de kerk. Het trage orgel van destijds. Ze werd nieuwsgierig. Vroeg wat dat dan voor orgel was, en waar het was gebleven. Ik wist het niet, maar werd ook nieuwsgierig. Zou het nog bespeeld worden, na al die jaren? Ik besloot dat te gaan uitzoeken.

Een poosje later begin ik mijn zoektocht op internet, maar ik vind niet veel informatie. Ik bel met een mevrouw wier neef kerkorganist is geweest, de opvolger van de heer Schuitema. Haar neef leeft niet meer, dat weet ik, maar misschien kan zij me toch iets over het orgel vertellen? Nee, dat kan zij niet, maar de weduwe van haar neef misschien wel. De weduwe verwijst me echter door naar de archivaris van de kerk. Hij kan me ook niet zoveel vertellen maar wil wel even naar de kerk fietsen om in het archief te kijken. Maar dat hoeft nu ook weer niet. De archivaris vertelt dat er een boek is, geschreven door Jan Jongepier. “Vijf eeuwen Friese orgelbouw, Een schoone voorraad waarlyk” misschien kan ik in dat boek meer informatie vinden. Ook geeft hij me het telefoonnummer van de secretaris van de kerk in Oude Pekela waar het orgel nu is.

De secretaris weet niets over het orgel, maar geeft me het telefoonnummer van de organist. Tot mijn verbazing kan de organist ook weinig vertellen over het orgel. Hij zegt dat hij het met plezier bespeelt, en dat is het belangrijkste. En nee, hij weet niet wie de orgelbouwer is geweest. De letters op het orgel zijn vervaagd, zegt hij. Hij weet zelfs niet, zoals ik hem kan vertellen door de informatie van de archivaris, dat het ooit een kabinetorgel was.

In het boek van Jan Jongepier vind ik later foto’s, en lees ik dat het orgel inderdaad een kabinetorgel is geweest. Dat het in 1843 door orgelmaker M. van den Brink in Enkhuizen is geplaatst. Maar dat het niet zeker is of dezelfde orgelmaker ook het front heeft geplaatst. Het orgel heeft een pneumatisch binnenwerk van 1920. Ik weet eerlijk gezegd niet wat dat precies inhoudt, en krijg uitleg van mijn man. En nu begrijp ik ook de traagheid van het orgel. En in mijn herinnering hóór ik het weer. Het past bij de sfeer van stille zondagmiddagen in de kerk. Met de weinige kerkgangers, en wij kinderen die tijdens de preek psalmversjes leerden voor de maandagochtend op school. En met een orgel dat er ook geen zin in leek te hebben.

Maar het lijkt nu goed te gaan met het orgel en de organist bespeelt het graag. “Kom maar eens luisteren,” zegt hij tijdens ons telefoongesprek. “Er zijn kerkdiensten op zondagochtend. Dat is zo mooi.”

Maar of dat er ooit van zal komen betwijfel ik. Ik ga liever naar een orgelconcert. Of op de bank naar een CD met orgelmuziek luisteren. Of misschien wandel ik op een middag weer eens naar de Grote-of Jacobijner kerk. En daar, bij de dikke muren van de kerk zal ik dan blijven staan. In de hoop dat de zon op mijn gezicht zal schijnen en de klanken van het Müllerorgel in mijn oren zullen klinken. Wat een mooie middag zal dat dan weer zijn. Een schoone middag, waarlyk.


 

Design and implementation by Focusys