De zon en de dood (1)
Zondag 31 Januari 2010Deze maand is het alweer tien jaar geleden dat mijn vader overleed. En ik wilde over die tijd schrijven. Over hoe hij met zijn ziekte en met het naderend eind van zijn leven omging.
Mijn vader was een bijzondere man en er viel veel over hem te schrijven. Zoveel, dat ik nauwelijks wist hoe de column te beginnen. Maar ik wilde vooral over zijn laatste week schrijven, hoewel dat niet de meest gemakkelijke tijd was om over te schrijven. Ik dacht na over de tekst, hoe ik die vorm kon geven, en hoe ik kon vertellen over die dagen zonder dat het te zwaar en te moeilijk werd.
Intussen eisten andere zaken mijn aandacht op. Een van mijn penvrienden in Amerika zat in een depressie, en een andere kreeg de langverwachte executiedatum. Er moesten dus extra brieven naar Amerika worden geschreven, en op mijn verjaardag was daar de aardbeving in Haïti. Ik dacht aan mijn vader, tien jaar geleden gestorven. Hij had best wat ouder mogen worden, maar toch, hij was al op leeftijd en hij had een gevaarlijke ziekte waar de meeste mensen dood aan gaan. En nu waren er in Haïti jonge vaders dood gegaan. Niet aan een ziekte, maar onder het puin. Ik vond het zo schrijnend toen op een dag werd besloten het zoeken te staken omdat men ervan uitging dat er na zoveel dagen geen overlevenden meer zouden zijn. Maar hoe kon men dat zeker weten? Iemand kan boodschappen hebben gehaald, voedsel en water bij zich hebben gehad op het moment van de aardbeving. Er zijn later nog een paar overlevenden gevonden, en misschien, als men was doorgegaan met zoeken, had men nog meer levenden gevonden. Je weet het toch nooit…
Mijn vader had ook ooit een stad in puin zien liggen. Dat was in de oorlog toen hij dwangarbeider was, ergens in het oosten van Duitsland. In moffenland, zoals hij altijd zei. Ik kan me ook niet herinneren dat hij een Duitser ooit Duitser heeft genoemd, het waren altijd moffen. Nee, hij had geen goede herinneringen aan die tijd in Duitsland overgehouden. Hij had hevige bombardementen meegemaakt en daardoor dus die stad in puin zien liggen. Hij had hulpverleners op een baby gewezen die hij ergens onder dat puin hoorde huilen, zodat het kindje, al was het Duits, kon worden gered.
Ik kwam nog steeds niet aan het schrijven van het stukje toe, maar ging toch alvast maar eens nadenken over een titel. Een kennis had pas haar man verloren, en zij had zo’n mooie tekst boven de rouwadvertentie staan, in het Fries. "De sinne en de dea kin men net in de eagen sjen" . De zon en de dood kan men niet in de ogen zien. Maar toch, de zon en de dood, ze horen bij het leven. Je kunt er niet omheen.
Was het toeval dat ik diezelfde dag het lied van de Friese kunstenaar en zanger Gerrit Breteler weer hoorde. Het lied over de dood van zijn vader. Ook hij zingt over de zon en de dood.
Op een dag drink je geen Grolsch meer
Do silst de sinne fine, op dizze donkerblauwe jûn.Do silst foargoed ferdwine, do hast dyn stee al fûn.
Stoareagest yn 'e ruten, do spegelst dysels werom.
Ik kin de kleden slute, dat ôfskie hiest al nommen.
(Je zult de zon vinden, op deze donkerblauwe avond.
Je zult voorgoed verdwijnen, je hebt je plek al gevonden
Starend in de ramen, je weerspiegelt jezelf.
Ik kan de gordijnen sluiten, dat afscheid had je al genomen.)
Eins woe 'k fan alles witte, wylsto hjir no noch bist.
Mar wy moatte it samar litte, omdatst' eins neat mear sizze kinst.
We prate net oer juster en we sprekke net fan moarn.
Wy swije yn 't tsjuster en ik pak dy by de hân.
(Eigenlijk wilde ik van alles weten, nu je hier nu nog bent
Maar we moeten het zomaar laten, omdat je eigenlijk niets meer zeggen kunt
We praten niet over gisteren en we spreken niet over morgen
We zwijgen in het duister en ik neem je bij je hand.)
Refrein:
Op een dag drink je geen Grolsch meer.
Loop je niet meer door je stad.
Op een dag komt er geen dag meer.
Ook al ben je het nog niet zat.
Vergeef me, dat ik zo door zeur, maar heb je de sleutels bij de hand.
Van die hele grote voordeur, in dat ver beloofde land.
Dan lach je tranen in je ogen en we nemen er nog een.
Van die sleutels is gelogen, een open deur voor iedereen.
Refrein
Maar pa wat zal ik zeggen als jij je ogen sluit voorgoed.
Als we jou je graf inleggen, iets van Finkers is dat goed?
Of Wilmink, als 't maar Twents is, dat lijkt me ook wel wat.
In de kerk alsof het mis is, voor je 't weet dan he' je 't had.
Refrein
Do silst de sinne fine op dizze donkerblauwe jûn.
Foar ivich sil 'r skine, do hast dyn frede fûn.
(Je zult de zon vinden op deze donkerblauwe avond
Voor eeuwig zal ze schijnen, je hebt je vrede gevonden.)
Gerrit Breteler
Dit lied zette me nog meer aan het denken. Een zoon die met zijn vader aan het praten is, vlak voor diens dood. Praten, dat hebben mijn vader en ik ook gedaan tijdens die laatste dagen. Niet alles werd gezegd, want zoals zoveel mensen was mijn vader een man die goed kon vertellen, maar echt praten, als er gevoelens en emoties aan te pas kwamen, nee, dat kon hij niet. “Als er nog iets uit te praten valt, moet u het nu doen,“ had de dokter op oudejaarsdag 1999 gezegd toen mijn vader hoorde dat hij niet lang meer te leven had. Maar mijn vader praatte niets uit. “Zand erover,” zei hij. En dat gebeurde vier weken later, toen hij werd begraven op een klein kerkhof niet ver van Leeuwarden.
Wordt vervolgd.