In Didam
Vrijdag 27 Oktober 2017 Op straat een gesprek voeren met een onbekende kost meestal geen enkele moeite als je elk een hond bij je hebt. Honden zorgen voor verbinding, al dan niet in positieve zinEerder deze week snauwde ik nog een voorbijganger toe dat hij zijn hond niet moest slaan, (het dier luisterde niet naar zijn baas, vandaar) en vandaag heb ik een gezellig gesprek met een vriendelijke mevrouw. Ik kom haar tegen aan de rand van Didam. Ze heeft een leuk hondje aan de lijn dat zeer geїnteresseerd is in Pleun, het hondje dat ik zelf aan de lijn heb. “Maar ze is niet van mij,” vertel ik. “Mijn echtgenoot en ik passen een weekje op haar. Hier in Didam”. De mevrouw vraagt waar ik vandaan kom. Niet uit deze omgeving, dat is haar wel duidelijk, zegt ze. En als ze hoort dat ik uit het vlakke hoge noorden kom, vraagt ze of ik Montferland mooi vind. En ja, het is hier erg mooi. “Didam ook?” vraagt ze verder. Een gewetensvraag. Het centrum is mooi en gezellig, maar de straten in de wijk waar wij tijdelijk verblijven zijn een crime voor iemand die gauw verdwaalt. Al die bochten, met al die straten die zo op elkaar lijken. De mevrouw lacht, en zegt dat ik hier dan toch maar iets langer moet blijven dan een week. Dan lopen we door, elk een kant op. Ik ga naar het park. Daar kan ik in elk geval niet verdwalen. Het is een mooi park, absoluut. Zonder eendenvijver weliswaar, maar een mens kan niet alles hebben. Er zijn speeltoestellen voor de kinderen en daar wordt goed gebruik van gemaakt. Hangjongeren komen er ook, denk ik. Er ligt wat rommel die daarop wijst. Ook in Didam wonen blijkbaar pubers die opruimen niet stoer vinden. Ik kijk naar de overkant, naar het industrieterrein. In de Romeinse tijd, zo leerde Wikipedia mij, bevond zich op de plek waar nu Didam ligt, een Germaanse nederzetting. Op het industrieterrein, Kollenburg, hebben archeologen ooit een grote hoeveelheid Romeinse voorwerpen gevonden. Munten en beeldjes uit vervlogen tijden. En nu, in de huidige tijd, kan men in het park tegenover Kollenburg lege snackbakjes vinden, en in de struiken zie ik een leeg colablikje. Plastic en blik inplaats van munten en beeldjes. Tijden veranderen. Misschien vindt men over een aantal eeuwen nog restanten van afval dat hangjongeren nu achterlaten. Ik raap een milkshakebeker op en gooi die in een prullenbak. Met Pleun naast me wandel ik verder door het park, met een poepzakje in de hand voor het geval dat. Want wat er in de verre toekomst dan ook in Didam door archeologen wordt gevonden, Pleun en ik zullen niets achterlaten. Geen enkel spoor.