Tsjúús
Eerder verschenen in Friesland Post (1990) Maandag 17 Mei 2021 Dit keer voerde onze vakantiereis ons naar een stuk Duitsland, het sehr schöne Sauerland. Het spreken van de Duitse taal kostte in het begin enige moeite. De Duitsers zelf spreken blijkbaar geen andere dan hun moerstaal, maar alles went. Al gauw wisten wij ons aardig verstaanbaar te maken en zeiden bijvoorbeeld 'Tsjúús' wat hetzelfde is als 'Wiedersehn'.
ln Sauerland is het niet alleen mooi, het is er ook rustig. Je kunt uren wandelen zonder iemand tegen te komen. Toch troffen we eens op onze wandeling een aardig Sauerlands boertje, met wie we aan de praat raakten over zijn vee. Wij waren Hollanders, begreep de Sauerlandse boer. Hij ontmoette vaker Hollanders in het plaatselijk café, de Bierstube. Maar waar kwamen wij precies vandaan? Te laat herinnerden wij ons de waarschuwing van kennissen: Zeg nooit tegen een Sauerlander dat je uit Friesland komt. Zij verwarren dat met Oost-Friesland (Duitsland dus) en het schijnt niet goed te klikken tussen Ost-Friesen en Sauerlanders.
Het vergde dus enige uitleg dit misverstand uit de weg te ruimen. Tenslotte had het boertje het door: Friesland ligt in het noorden van Holland bij 'das Meer'. Noord-Holland dus. Leg dan maar eens uit dat het dáár West-Friesland heet en dat wij tussen Ost- und West Friesland in wonen, met ook nog de provincie Groningen daartussen. ln elk geval klopte het min of meer met 'das Meer', dus wij lieten het maar zo.
Het boertje vroeg, hoe wij het vonden in zijn Heimat. 'Sehr, sehr schön,' antwoordden wij naar waarheid. De vakantie zat er bijna op en dat 'war schade', zeiden wij, want we hadden nog lang niet genoeg van de omgeving met de bossen, de beekjes, bronnen en heuvels. Volgens het boertje was er maar één oplossing, 'Volgend jaar zurück kommen'. Toen zeiden wij 'tsjúús' en wandelden verder. We werden bepaald weemoedig toen wij ons realiseerden dat dit één van onze laatste wandelingen daar was en dat we spoedig weer in onze vlakke provincie zouden zijn. De avond voor ons vertrek liepen we nog eenmaal door het Sauerlands landschap. De maan scheen helder in zijn eerste kwartier. Een haas rende door het veld, dat geurde naar pas gemaaid gras. ln de vakwerkhuisjes van het dorp werden de lampen ontstoken. Zo'n sfeer moest je vast kunnen houden. Het was te mooi om te beschrijven. We waren er stil van, geheel in de ban van Sauerland.
Maar de volgende dag, rijdend in noordelijke richting op weg naar het heitelân zagen we weer reigers bij een sloot staan. En even later sinds weken weer een meeuw. Die meeuw deed me naar de zee verlangen. Dus gingen we een paar dagen later, toen de drukte van het thuiskomen, koffers uitpakken en de was voorbij was, naar de Waddenzee bij Harlingen. Harlingen, dat prachtige historische stadje. Waar de schepen zachtjes in grachten deinden, en de zilte zeelucht ons naar de dijk lokte. Het was avond. De maan scheen helder en ergens in de verte loeiden koeien. We raakten in gesprek met een paar Duitse toeristen die het gebied 'sehr schön' vonden. Volgend jaar komen we terug, zeiden ze, want zo 'schön' als hier was het nergens. En wij stemden daar chauvinistisch mee in. De toeristen liepen weer verder en zeiden 'wiedersehn', en wij antwoordden: 'tsjúús'. Wij bleven bij de zee totdat het donker was. In de haven werden op de schepen de lampen ontstoken, en het licht van de maan maakte de avond onbeschrijflijk mooi.