Dit blog...

Welkom op de website van Dini Commandeur. Als columniste heeft Dini een flink aantal columns voor verschillende bladen geschreven. Daarnaast schrijft Dini af en toe korte verhalen. Deze columns en verhalen zijn op deze website beschikbaar voor iedereen. Periodiek worden hier ook de nieuwste columns en verhalen gepubliceerd.

Archieven

01 Jan - 31 Dec 2023
01 Jan - 31 Dec 2022
01 Jan - 31 Dec 2021
01 Jan - 31 Dec 2020
01 Jan - 31 Dec 2019
01 Jan - 31 Dec 2018
01 Jan - 31 Dec 2017
01 Jan - 31 Dec 2016
01 Jan - 31 Dec 2015
01 Jan - 31 Dec 2014
01 Jan - 31 Dec 2013
01 Jan - 31 Dec 2012
01 Jan - 31 Dec 2011
01 Jan - 31 Dec 2010
01 Jan - 31 Dec 2009
01 Jan - 31 Dec 2008
01 Jan - 31 Dec 2007
01 Jan - 31 Dec 2006
01 Jan - 31 Dec 2005
01 Jan - 31 Dec 2004
01 Jan - 31 Dec 2003
01 Jan - 31 Dec 2002
01 Jan - 31 Dec 2001
01 Jan - 31 Dec 2000
01 Jan - 31 Dec 1999
01 Jan - 31 Dec 1998
01 Jan - 31 Dec 1997
01 Jan - 31 Dec 1996
01 Jan - 31 Dec 1995
01 Jan - 31 Dec 1994
01 Jan - 31 Dec 1993
01 Jan - 31 Dec 1991
01 Jan - 31 Dec 1990
01 Jan - 31 Dec 20
01 Jan - 31 Dec 08
01 Jan - 31 Dec 00

E-mail

Mail

Links

dini's site in english
dini's site in dutch
Veel meer columns
en nog meer columns
Leeskring
B9-Literatuur
Schrijverspunt

Zoek!

Overig

Powered by Pivot - 1.40.7: 'Dreadwind' 
XML: RSS Feed 

« Writers block | Home | Twaalf uur per week. »

Decemberverhaal

Bancorama 1998 nummer 6 Dinsdag 15 December 1998 Op 1 december gaf Harold het op. Na driehonderd tweeënzestig pogingen een verhalenbundel te schrijven, bracht hij zijn oude computer en bijbehoren naar een buurjongetje. Dat die er maar veel plezier aan mocht beleven. Harold hield het voor gezien. Het lag 'm niet aan de computer, het was louter gemis aan inspiratie dat het niet gelukt was met zijn boek. En juist aan inspiratie zou hij met zijn beroep geen gebrek moeten hebben. Harold werkte op een dagopvang voor voormalige thuislozen. En hij hoorde daar van de bezoekers genoeg verhalen om wel tien bundels te kunnen schrijven. Toch had hij niet één verhaal op papier. Moedeloos bracht Harold nog een doosje lege diskettes en een pak printpapier naar zijn buurjongen. Voorbij was de droom een beroemd schrijver te worden. Gedeprimeerd ging hij de volgende dag naar de dagopvang. Het was een rommelige ochtend. Men was druk bezig met de voorbereidingen voor het sinterklaasfeest. Twee bezoekers waren aan het bakkeleien over wie er Sinterklaas mocht zijn. "Jullie zoeken het maar uit," zei Harold. Pas toen de heren met elkaar op de vuist gingen greep hij in. De één mocht 's morgens Sinterklaas zijn, de ander 's middags.

Later die dag vroeg Kees, een trouwe bezoeker van de dagopvang, of Harold hem naar de dokter kon brengen. Het gebeurde wel vaker dat Harold iemand naar huisarts of ziekenhuis reed, maar dat Kees zo'n verzoek had, verbaasde hem. Want Kees was nooit ziek, al was hij in de zeventig en had hij een turbulent leven geleid. Werken voor de kost had hij nauwelijks gedaan, de fles had de grootste rol in Keessies bestaan gespeeld. "Je kunt je beter doodzuipen dan je doodwerken," was zijn lijfspreuk. Nu was er echter iets goed mis met Kees, want hij liet, tot schrik van zijn maten, zijn borrel staan. Harold bracht hem naar de dokter, en zat braaf te wachten totdat Kees weer te voorschijn kwam. Een recept van de dokter in de trillende handen. "Wat zei de dokter?" vroeg Harold. Maar dat wou Kees niet precies vertellen. Hij zei wel dat hij erg ziek was. Hij beweerde zelfs dat hij op z'n laatste eindje liep. Verslagen bracht Harold hem naar huis en stopte hem in bed.

Kees was ziek en het zag er niet best uit. Zijn huisje was vol vrienden, die hem sinaasappels en slappe thee opdrongen. Maar Kees was te ziek om ook maar iets te willen eten en drinken. De vrienden waren zeer bezorgd. Dit kwam niet goed, dat was duidelijk. "Zeg," schoot Adje ineens te binnen. "Die zoon van Keessie, zou die nu niet gewaarschuwd moeten worden?" Daar zei Adje wat. Keessies zoon. Natuurlijk moest hij gewaarschuwd worden. Alleen, waar konden ze hem vinden? "En," vroeg Jopie,"Het grootste probleem is: hoe weten we zeker of die jongen echt bestaat?" Ze legden de zaak aan Harold voor: Kees ging dood, en nu moest er een zoon gezocht worden van wie niet zeker was dat-ie bestond. Want Keessie had het altijd alleen maar over zijn zoon als hij onder invloed was. En als Kees zat was, dan hing hij van liegen en bedriegen aaneen, dat was algemeen bekend. Harold zat met de kwestie in zijn maag. Want waar moest je een al dan niet bestaande zoon vinden, van wie je naam, adres noch leeftijd wist. En hoe zat het met de moeder? Kees was te ziek om zijn vragen te beantwoorden. De vrienden wisten ook niet veel. Ja, ze wisten dat Kees vroeger zwierf en heel af en toe had gewerkt. Waar ondermeer? In Den Haag zei de een. In Amsterdam wist een ander. Wanneer was dat dan? Dat was niet bekend. Maar in Amsterdam was hij getrouwd, dat wisten ze zeker. 't Kon ook Rotterdam geweest zijn. Maar Jopie dacht later dat die trouwerij in Utrecht was geweest en daar was ook die jongen geboren, waarschijnlijk. Het schoot allemaal niets op, maar toch ging Harold steeds meer in het bestaan van de zoon geloven. Het spreekwoord zei immers dat dronken mensen en kinderen altijd de waarheid spraken. De anderen twijfelden nog. Zij kenden Keessie langer dan vandaag. Ook als hij niet dronken was kon die man liegen! Daar konden ze wel een boek over schrijven. In Harolds hoofd floepte een lampje aan. Een boek schrijven. Zijn droom, die nu toch weer tot leven kwam. Want hier verscheen de INSPIRATIE. Harold kon een boek schrijven over het leven van Kees én het leven van zijn zoon. De verloren zoon, die in december gevonden werd. Misschien wel rond de kerstdagen. Keessies kerstkind. Op Keessies sterfbed zouden vader en zoon herenigd worden. En Harold zou hun verhaal opschrijven en zijn droom waarmaken. Eind goed, al goed. Maar eerst moest hij de zoon opsporen.

De dokter kwam langs. Hij schreef een nieuw recept, zei dat hij wijkverpleging zou regelen en dat erop gelet moest worden dat Kees zijn medicijnen innam. Harold begon aan de opsporing van Keessies zoon, hij belde instanties, bevolkingsregisters en opvangtehuizen. Maar zijn pogingen de jongen te vinden waren vruchteloos.

Het was twee dagen voor kerst. Keessie lag in bed en keek naar het kerstboompje dat de vrienden voor hem hadden opgetuigd. De wijkverpleegster was geweest. Fris gewassen en met een schone pyjama aan, luisterde Kees naar zijn maten die zich verheugden op het kerstdiner van het Leger des Heils. De vrienden verbaasden zich. Kees leek wel iets op te knappen. Toen fluisterde Adje dat dat wel vaker scheen te gebeuren. Een laatste opleving of zoiets. "Dan mag Harold wel opschieten met die jongen," zei Jopie. Te luid, want Keessie hoorde dat en vernam nu dat Harold op zoek was naar zijn verloren zoon. "Zou je hem graag willen zien, Keessie?" vroeg Adje, die nu toch ook echt in het bestaan van de zoon begon te geloven. En Kees fluisterde dat hij heel graag zijn zoon wou ontmoeten. "Hoe heet de jongen?" vroeg Adje. "Jacob," murmelde Kees. "Natuurlijk bestaat die jongen," zei Jopie later. "Over zoiets belangrijks als het hebben van een zoon lieg je niet."

Nu werd het probleem nog nijpender. Kees vroeg constant naar zijn zoon. Harold bleef zoeken zonder te weten naar wie, want Keessie wist de naam van de moeder niet meer. Harold deed wanhopig zijn best. De laatste wens van Keessie móest ingewilligd worden. En op tweede kerstdag kwam Harold dus met een wildvreemde jongeman bij Keessies bed. "Dit is je zoon, Kees, dit is Jacob," zei Harold plechtig. "Mijn zoon," fluisterde Kees. "Hoe heb je hem gevonden?" "Dat was best moeilijk," zei Harold. "Maar het is gelukt, en hier is-ie dan." "Tjonge," zei Kees. Zijn ogen glinsterden. Van geluk, meende Harold. Hij was blij dat hij zijn plan had doorgezet en bij gebrek aan de echte voor een pseudozoon had gezorgd. Het was liegen en bedriegen wat Harold deed, maar hij loog met een zuiver geweten, opdat Kees vredig zou kunnen heengaan. Ontroerd snoot Harold zijn neus. Maar wacht, Kees mompelde iets. "Wat zei je, Kees?" "Ik zei: ken je die mop van die man die beweerde dat-ie een zoon had? Nou, die had-ie niet. En daar ben jij mooi ingetuind," zei Kees. En hij begon te lachen, hij schaterde het uit, hij hield niet op, hij kreeg het er benauwd van. En het enige wat de verbijsterde Harold dacht, was: "Wat een raar eind voor een boek: hij stikte van het lachen."

Maar Kees stikte niet, al scheelde het niet veel. Hij was zelfs helemaal niet van plan om dood te gaan. Zijn ziekte bleek een goed te behandelen longontsteking te zijn. Op oudejaarsnacht keek hij vanuit de deuropening naar het vuurwerk, een borrel binnen handbereik. Op nieuwjaarsdag belde hij Harold, en vroeg hem langs te komen. Met een boos gezicht stapte Harold de kamer binnen. "Met zo'n kwaaie kop moet je het nieuwe jaar niet in," vond Keessie. Maar Harold was nog steeds verontwaardigd. Over het boek, zijn verloren droom, zei hij niets. Maar dat Kees zijn vrienden en hem had laten denken dat hij dood zou gaan, en hem naar een niet bestaande zoon had laten zoeken, kon echt niet door de beugel. "Die nepzoon kon ook niet," zei Kees. Maar hij gaf toe dat hij een klier was met maar twee hobby's: drinken, en zijn medemensen voor de gek houden. "Maar die zoon is jarenlang een wens van mij geweest. Een droom die niet uitkwam. Dus dan deed ik maar alsof..." Harold werd week. Hij wist immers alles van verloren dromen. Hij vertelde Keessie van zíjn droom. En Kees gaf Harold pen en papier en zei dat hij moest gaan schrijven, hier en nu. Want Kees wist wel duizend verhalen te vertellen, allemaal het opschrijven waard. Harold aarzelde. "Je moet je dromen proberen waar te maken," drong Kees aan. "De tijd gaat snel, op een gegeven moment is het te laat, en dan komt de spijt. Kijk maar naar mij. Vroeger had ik grote plannen, maar toen..." En hij begon te vertellen. En Harold begon te schrijven.

Dini Commandeur.


 

Design and implementation by Focusys